Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Och, [1]dat Gij de hemelen [2]scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat de bergen van Uw aangezicht [3]vervloten; 1. Dit hangt nog aan hfdst.63 vs.19, zijnde een vervolg van het gebed der kerk, dat God zijne hulp uit den hemel zou willen doen blijken, tot verderf hunner vijanden en tot hunne verlossing, voornamelijk door de komts van den Messias in het vlees, waarop gezien wordt vs.4. 2. Te weten, ontstoken zijnde met ijver en grimmigheid, gelijk de naastvolgende woorden zulks breder aanwijzen, altegaar daartoe strekkende om God te bidden, dat Hij zich in glorie en macht zou willen openbaren, gelijk Hij deed toen Hij zijne wet gaf; Ex.19:. 3. Dat is, dat zij mochten smelten en als water afvlieten, als verbaasd zijnde van de tegenwoordigheid uwer majesteit. Zie dergelijke zinnebeeldige manier van spreken Deut.32:2; Richt.5:4,5, enz.; Ps.18:8, en Ps.97:5.